Virussen bestaan uit DNA of RNA, maar niet uit beide.
Om een cel te infecteren, hecht een virus zich eerst aan specifieke receptoren op het celoppervlak. Deze hechting is afhankelijk van het type virus en de cel waarop het zich richt. Na hechting injecteert het virus zijn genetisch materiaal (DNA of RNA) in het cytoplasma van de cel.
Eenmaal in de cel wordt het virale genetische materiaal getranscribeerd en vertaald door de machinerie van de gastheercel om nieuwe virale componenten te produceren, waaronder eiwitten en meer kopieën van het virale genoom. Deze componenten worden vervolgens in de gastheercel samengevoegd tot nieuwe, volledig infectieuze virussen. De cel kan honderden tot duizenden nieuwe virusdeeltjes produceren, die vervolgens vrijkomen door het celmembraan te scheuren en andere gevoelige cellen kunnen infecteren.
Daarom reproduceren virussen zich niet uit zichzelf, maar zijn ze afhankelijk van levende gastheercellen om zich te vermenigvuldigen en te verspreiden.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win