Hier zijn de stappen in meer detail:
1. Insuline komt vrij in de bloedbaan. Wanneer de bloedsuikerspiegel stijgt, geven de bètacellen van de alvleesklier insuline af aan de bloedbaan. Hoe hoger de bloedsuikerspiegel, hoe meer insuline er vrijkomt.
2. Insuline bindt zich aan cellen in de lever, spieren en vetweefsel. Zodra insuline in de bloedbaan zit, reist het naar cellen in de lever, spieren en vetweefsel. Deze cellen hebben receptoren voor insuline op hun oppervlak. Wanneer insuline zich aan deze receptoren bindt, veroorzaakt dit een reeks gebeurtenissen die ervoor zorgen dat de cellen glucose uit het bloed opnemen.
3. Glucose wordt opgeslagen in de lever, spieren en vetweefsel. Zodra glucose zich in de cellen bevindt, kan het in verschillende vormen worden opgeslagen. In de lever wordt glucose opgeslagen als glycogeen. Glycogeen is een vertakte keten van glucosemoleculen. In de spieren wordt glucose opgeslagen als glycogeen en ook als glucose-6-fosfaat. Glucose-6-fosfaat is een molecuul dat kan worden gebruikt om energie op te wekken. In vetweefsel wordt glucose opgeslagen als triglyceriden. Triglyceriden zijn een soort vetmoleculen.
4. De bloedsuikerspiegel daalt. Naarmate de cellen in de lever, spieren en vetweefsel glucose uit het bloed opnemen, nemen de bloedsuikerspiegels af.
Samenvattend helpt insuline de bloedsuikerspiegel te verlagen door ervoor te zorgen dat cellen in de lever, spieren en vetweefsel glucose uit het bloed opnemen. De glucose wordt vervolgens in deze cellen opgeslagen en de bloedsuikerspiegel daalt.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win