* De dakdekkers smeren hete teer over de dakspanen om ze op hun plaats te verzegelen.
* De matrozen gebruikten teer om de zeilen van hun schepen waterdicht te maken.
* De arts bracht teer aan op de brandwond van de patiënt om deze te helpen genezen.
*De scheikundige mengde teer met andere ingrediënten om een nieuw soort plastic te creëren.
* De kunstenaar gebruikte teer om een sculptuur van een vogel te maken.
* De teer was zo plakkerig dat het moeilijk uit mijn handen te verwijderen was.
* De geur van teer deed me denken aan mijn kindertijd, toen mijn vader het dak van ons huis teerde.
*De teerput was zo diep dat ontsnappen onmogelijk was.
* De tarantula was bedekt met een laag teer die hem beschermde tegen roofdieren.
* De teerbaby was een ondeugend personage in de verhalen van Oom Remus.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win