Elk individu heeft twee allelen voor de bloedgroep, één geërfd van elke ouder. Allelen kunnen dominant of recessief zijn. De A- en B-allelen voor bloedgroep zijn dominant, terwijl het O-allel recessief is. Dit betekent dat als een individu ten minste één A- of B-allel heeft, hij respectievelijk bloedtype A of B-bloed heeft. Alleen personen met twee O-allelen hebben bloedgroep O.
Ouders geven een van hun twee allelen door aan hun kinderen. Er zijn drie mogelijke allelcombinaties tussen een ouder met bloedgroep A en een ouder met bloedgroep B:A en B, A en O, en B en O. Afhankelijk van de combinatie kunnen hun kinderen type A, type B of bloedgroep O. Hetzelfde principe is van toepassing op andere bloedgroepcombinaties.
Grootouders dragen allelen niet rechtstreeks bij aan hun kleinkinderen. In plaats daarvan dragen ze hun allelen over aan hun kinderen, die ze vervolgens doorgeven aan de kleinkinderen. Hoewel de bloedgroep van een grootouder de bloedgroep van hun kinderen kan beïnvloeden, bepaalt deze dus niet direct de bloedgroep van hun kleinkinderen.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win