Bloedgroep wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van specifieke antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen. Antigenen zijn eiwitten of suikermoleculen die een immuunreactie kunnen veroorzaken. Er zijn twee hoofdtypen bloedgroepantigenen:A en B. Mensen met bloedgroep A hebben A-antigenen op hun rode bloedcellen, mensen met bloedgroep B hebben B-antigenen, mensen met bloedgroep AB hebben zowel A- als B-antigenen, en mensen met bloedgroep O hebben noch A- noch B-antigenen.

Naast de ABO-bloedgroep is er ook de Rh-factor. De Rh-factor is een eiwit dat bij sommige mensen op de rode bloedcellen aanwezig is. Mensen die de Rh-factor hebben, zijn Rh-positief, en mensen die de Rh-factor niet hebben, zijn Rh-negatief.

Bloedgroep wordt geërfd van onze ouders. We erven van elke ouder één bloedgroepallel. De mogelijke combinaties van allelen zijn AA, AO, BB, BO, AB en OO. Mensen met bloedgroep AA of AO hebben bloedgroep A, mensen met bloedgroep BB of BO hebben bloedgroep B, mensen met bloedgroep AB hebben bloedgroep AB en mensen met bloedgroep OO hebben bloedgroep O.

De Rh-factor wordt ook geërfd van onze ouders. We erven één Rh-allel van elke ouder. De mogelijke combinaties van allelen zijn Rh+ en Rh-. Mensen met Rh+Rh+ of Rh+Rh-bloedgroep zijn Rh-positief, en mensen met Rh-Rh-bloedgroep zijn Rh-negatief.

Bloedgroep is belangrijk omdat het bloedtransfusies kan beïnvloeden. Als iemand een bloedtransfusie krijgt van een donor die een andere bloedgroep heeft, kan zijn immuunsysteem de getransfundeerde bloedcellen aanvallen. Dit kan leiden tot een ernstige en mogelijk levensbedreigende aandoening die een transfusiereactie wordt genoemd.