De moeder heeft het genotype PP (heterozygoot voor het positieve bloedgroepallel)
De vader heeft het genotype AA (homozygoot voor het A-bloedgroepallel)
Tijdens de meiose bij de moeder kunnen het P-allel en het p-allel (dat codeert voor de O-bloedgroep) scheiden en worden doorgegeven aan het nageslacht.
Op dezelfde manier kan tijdens de meiose bij de vader het A-allel worden doorgegeven aan het nageslacht.
Als de moeder het p-allel bijdraagt en de vader het A-allel, is het mogelijk dat zij nakomelingen krijgen met het genotype AO (wat resulteert in A-bloedgroep).
Als de moeder het p-allel bijdraagt en de vader het A-allel, is het mogelijk dat zij nakomelingen krijgen met het genotype pO (wat resulteert in een O-negatieve bloedgroep).
Hoewel de ouders een positieve en A-bloedgroep hebben, is het dus mogelijk dat ze nakomelingen krijgen met een O-negatieve bloedgroep. Dit komt omdat de overerving van bloedgroepen specifieke genetische principes volgt en kan resulteren in verschillende combinaties van allelen bij de nakomelingen.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win