Het is mogelijk dat een kind geen van beide bloedgroepen van zijn ouders heeft. Dit kan gebeuren als het kind een zeldzame bloedgroep erft van een grootouder of een andere voorouder. Als een moeder bijvoorbeeld bloedgroep A heeft en een vader bloedgroep B, kan het kind bloedgroep AB hebben, wat een combinatie is van zowel A als B. Als alternatief kan het kind bloedgroep O hebben, wat de afwezigheid is van bloedgroep A. van zowel A als B. Dit gebeurt wanneer beide ouders heterozygoot zijn voor hun bloedgroep (dat wil zeggen, ze dragen elk één A-allel en één O-allel). In dit geval is er een kans van 25% dat hun kind bloedgroep O heeft.
Daarom is het niet noodzakelijkerwijs waar dat een kind dat geen van beide bloedgroepen van zijn ouders heeft, niet hun kind is. Het is echter vermeldenswaard dat een discrepantie in bloedgroepen een teken kan zijn van een mogelijk vaderschapsprobleem en verder onderzoek kan rechtvaardigen.