1. Bloedafname:
- Er wordt een bloedmonster afgenomen uit een ader, meestal uit de arm, met behulp van een naald en een vacuümgesloten bloedafnamebuisje.
2. Preventie van antistollingsmiddelen:
- Tijdens de bloedafname wordt een antistollingsmiddel, zoals natriumcitraat of EDTA, aan de bloedafnamebuis toegevoegd om te voorkomen dat het bloed stolt.
3. Inleiding van de bloedstolling:
- Nadat het bloed is afgenomen, wordt het overgebracht naar een schone glazen reageerbuis of -container zonder antistollingsmiddel.
- Hierdoor kan het natuurlijke stollingsproces beginnen.
4. Meting van de stollingstijd:
- De tijd die het bloed nodig heeft om te stollen wordt gemeten. Dit wordt de "stollingstijd" of "coagulatietijd" genoemd.
- De stollingstijd kan variëren afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de gezondheid van een individu en de aanwezigheid van eventuele stollingsstoornissen.
5. Stolselvorming:
- Terwijl het bloed zit, begint het stollingsproces. Fibrinogeen, een eiwit dat in het bloed aanwezig is, wordt door de werking van trombine omgezet in onoplosbare fibrinestrengen.
- Bloedplaatjes, bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de stolling, worden geactiveerd, klonteren samen en hechten zich aan de fibrinestrengen, waardoor een gaasachtige structuur ontstaat. Dit netwerk van fibrine en bloedplaatjes houdt rode bloedcellen en plasma vast, wat resulteert in de vorming van een bloedstolsel.
6. Het terugtrekken van het stolsel:
- Zodra het stolsel is gevormd, ondergaat het een proces dat stolselretractie wordt genoemd. Het stolsel wordt strakker en perst het serum eruit, het vloeibare bestanddeel van het bloed dat overblijft na het stollen. Dit proces consolideert het stolsel verder.
Het gestold bloed kan vervolgens voor verschillende doeleinden worden gebruikt, waaronder laboratoriumtests, onderzoek en medische procedures zoals wondgenezing en weefselherstel.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win