1. Kauwen (kauwen): De tanden in de mond breken vast voedsel door het kauwen in kleinere stukjes. Hierdoor wordt de oppervlakte van het voedsel groter, waardoor spijsverteringsenzymen er later in het spijsverteringskanaal gemakkelijker op kunnen werken.
2. Afscheiding van speeksel: De speekselklieren in de mond produceren speeksel, dat enzymen bevat, zoals amylase, die de eerste afbraak van koolhydraten in gang zetten. Speeksel maakt het voedsel ook vochtig, waardoor het gemakkelijker wordt doorgeslikt en het wordt gevormd tot een zachte, samenhangende massa die de bolus wordt genoemd.
3. Smaak en zintuiglijke waarneming: De mond bevat smaakpapillen, die ons helpen verschillende smaken en smaken waar te nemen. Deze sensorische informatie speelt een rol bij onze eetlust en voedselkeuzes.
4. Tongbewegingen: De tong helpt bij het kauwen en het mengen van voedsel met speeksel. Het helpt ook bij het slikken door de bolus terug naar de keel te duwen.
5. Slikken (deglutitie): Zodra het voedsel is gekauwd en met speeksel is gemengd, wordt het tot een bolus gevormd en doorgeslikt. De mond coördineert, samen met de tong en andere spieren in de keel, het slikproces, waardoor de bolus van de mond naar de slokdarm wordt verplaatst.
Nadat de bolus de mond heeft verlaten, gaat hij door de slokdarm naar de maag, waar verdere stadia van de spijsvertering plaatsvinden. Daarom is de mond een essentieel onderdeel van het spijsverteringsstelsel, omdat deze een cruciale rol speelt bij het bereiden van voedsel voor verdere vertering en opname van voedingsstoffen.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win