* Afzender
- Wie heeft de informatie?
- Wat is de informatie?
- Is het relevant?
- Is het accuraat?
- Is het nodig?
* Codering
- Hoe ga je het communiceren?
- Welke woorden ga je gebruiken?
- Welke toon ga je gebruiken?
- Welke non-verbale boodschappen ga je uiten?
* Kanaal
- Hoe verzendt u de informatie?
- Verbaal of non-verbaal?
- Geschreven of gesproken?
- Persoonlijk of telefonisch?
- Via een derde partij?
* Decodering
- Hoe begrijpt de ontvanger de boodschap?
- Wat is de betekenis van de boodschap?
- Hoe interpreteert de ontvanger de non-verbale boodschappen?
* Ontvanger
- Wie ontvangt de informatie?
- Kan de ontvanger de informatie begrijpen?
- Is de ontvanger bereid te luisteren?
* Feedback
- Hoe weet de afzender dat het bericht is ontvangen?
- Stelt de ontvanger vragen?
- Knikt of glimlacht de ontvanger?
- Maakt de ontvanger oogcontact?
* Context
- Hoe is de omgeving?
- Wat is de relatie tussen zender en ontvanger?
- Wat is de culturele achtergrond van de zender en ontvanger?
* Reactie
- Wat gebeurt er als gevolg van de communicatie?
- Onderneemt de ontvanger actie?
- Krijgt de afzender het gewenste antwoord?
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win