(Vers 1)
In mijn lichaam heb ik veel botten,
Sommige zijn groot, en sommige zijn klein.
Ze helpen me met staan, ze helpen me lopen,
En ze zorgen ervoor dat ik overeind blijf.
(Koor)
Dijbeen, scheenbeen, kuitbeen,
Opperarmbeen, straal, ellepijp.
Handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes,
Tarsals, middenvoetsbeentjes, vingerkootjes.
(Vers 2)
Mijn schedel beschermt mijn hersenen,
Mijn ribben beschermen mijn hart.
Mijn ruggengraat ondersteunt mijn lichaam,
En dankzij mijn gewrichten kan ik het bewegen.
(Koor)
Dijbeen, scheenbeen, kuitbeen,
Opperarmbeen, straal, ellepijp.
Handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes,
Tarsals, middenvoetsbeentjes, vingerkootjes.
(Brug)
Mijn botten zijn sterk, maar ze kunnen breken.
Als ik val of gewond raak,
Ik moet voorzichtig zijn en ze laten nakijken.
(Koor)
Dijbeen, scheenbeen, kuitbeen,
Opperarmbeen, straal, ellepijp.
Handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes,
Tarsals, middenvoetsbeentjes, vingerkootjes.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win