Hoofdstuk 1:Inleiding tot anatomie en fysiologie
- Anatomie: De studie van de structuur van het menselijk lichaam.
- Fysiologie: De studie van de functie van het menselijk lichaam.
- Homeostase: Het vermogen van het lichaam om een stabiel intern milieu te behouden, ondanks veranderingen in het externe milieu.
- Negatieve feedback: Een regulerend mechanisme waarbij de output van een systeem de oorspronkelijke stimulus vermindert.
- Positieve feedback: Een regulerend mechanisme waarbij de output van een systeem de oorspronkelijke stimulus versterkt.
Hoofdstuk 2:Het chemische organisatieniveau
- Atoom: De kleinste eenheid van een element die de chemische eigenschappen van dat element behoudt.
- Molecuul: Twee of meer atomen die chemisch met elkaar verbonden zijn.
- Samenstelling: Een stof die bestaat uit twee of meer elementen die chemisch aan elkaar zijn gebonden.
- Ion: Een atoom of molecuul dat elektronen heeft verloren of gewonnen, waardoor het een netto elektrische lading heeft gekregen.
- pH: Een maatstaf voor de zuurgraad of basiciteit van een oplossing, op een schaal van 0 tot 14.
Hoofdstuk 3:Het cellulaire organisatieniveau
- Cel: De basiseenheid van het leven, bestaande uit een celmembraan, cytoplasma en DNA.
- Celmembraan: Een dunne laag lipiden die de cel omringt en de beweging van materialen in en uit de cel reguleert.
- Cytoplasma: De geleiachtige substantie die de cel vult en de celorganellen bevat.
- Kern: Het organel dat het DNA van de cel bevat en de activiteiten van de cel regelt.
- Organellen: Kleine structuren binnen de cel die specifieke functies uitvoeren.
Hoofdstuk 4:Weefsels
- Epithelium (meervoud, epitheel): Een laag cellen die de oppervlakken van het lichaam en de holtes ervan bedekt.
- Bbindweefsel: Een weefsel dat andere weefsels en organen ondersteunt en verbindt.
- Spierweefsel: Een weefsel dat samentrekt om beweging te veroorzaken.
- Zenuwweefsel: Een weefsel dat elektrische signalen van en naar de hersenen en het ruggenmerg geleidt.
Hoofdstuk 5:Het skeletsysteem
- Bot: Een hard, stijf weefsel dat het skelet vormt.
- Kraakbeen: Een flexibel, veerkrachtig weefsel dat gewrichten beschermt en structuren ondersteunt.
- Gezamenlijk: Het contactpunt tussen twee of meer botten.
- Ligament: Een band van stevig bindweefsel die botten in een gewricht met elkaar verbindt.
- Pes: Een band van stevig bindweefsel die spieren met botten verbindt.
Hoofdstuk 6:Het spierstelsel
- Spier: Een weefsel dat samentrekt om beweging te veroorzaken.
- Skeletspieren: Een spier die zich aan botten hecht en verantwoordelijk is voor willekeurige bewegingen.
- Gladde spieren: Een spier die zich in de wanden van holle organen bevindt en verantwoordelijk is voor onwillekeurige bewegingen.
- Hartspier: Een spier die zich in het hart bevindt en verantwoordelijk is voor het rondpompen van bloed.
Hoofdstuk 7:Het zenuwstelsel
- Neuron: Een zenuwcel die elektrische signalen uitzendt.
- Dendriet: Een tak van een neuron die signalen van andere neuronen ontvangt.
- Axon: Een lange, dunne projectie van een neuron die signalen naar andere neuronen verzendt.
- Synaps: Het kruispunt tussen twee neuronen waar signalen worden verzonden.
- Centraal zenuwstelsel (CZS): De hersenen en het ruggenmerg.
- Perifeer zenuwstelsel (PNS): De zenuwen die het centrale zenuwstelsel met de rest van het lichaam verbinden.
Hoofdstuk 8:Het endocriene systeem
- Endocrien systeem: Een systeem van klieren die hormonen in de bloedbaan afscheiden.
- Hormoon: Een chemische boodschapper die in een deel van het lichaam wordt geproduceerd en via de bloedbaan naar een ander deel van het lichaam reist om daar zijn effecten uit te oefenen.
- Doelcel: Een cel die receptoren heeft voor een specifiek hormoon en op dat hormoon reageert door de activiteit ervan te veranderen.
- Negatieve feedback: Een regulerend mechanisme waarbij de output van een systeem de oorspronkelijke stimulus vermindert.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win