Voor carpaletunnelsyndroom wordt doorgaans de volgende klinische correlatie gevraagd:

- Symptomen :

- Locatie en ernst van de pijn (vooral in de pols en duim)

- Gevoelloosheid of tintelingen

- Zwakte in de hand of pols

- Moeite met fijne motorische bewegingen

- Bevindingen van lichamelijk onderzoek :

- Teken van Tinel (tikken op de middenzenuw bij de pols om pijn op te wekken)

- Teken van Phalen (de pols 60 seconden buigen om symptomen te reproduceren)

- Sensorische testen van de middenzenuw (evalueren van het gevoel in de duim, wijs- en middelvinger)

- Motorisch testen van de medianuszenuw (拇指外展肌en de eerste dorsale interossale spier)

- Medische geschiedenis :

- Aandoeningen geassocieerd met carpaal tunnel syndroom (bijv. diabetes, schildklierdisfunctie, reumatoïde artritis, obesitas, zwangerschap)

- Eerder trauma of letsel aan de pols of arm

- Beroepsgeschiedenis (repetitieve hand- of polsbewegingen)

- Beeldonderzoeken :

- Zenuwgeleidingsstudies (om de elektrische functie van de medianuszenuw te evalueren)

- Magnetische resonantiebeeldvorming (MRI) van de pols (om structurele afwijkingen of compressie van de medianuszenuw te beoordelen)

- Behandelingsgeschiedenis :

- Conservatieve maatregelen (bijv. spalken, aanpassing van de activiteit, ontstekingsremmende medicijnen)

- Eerdere operaties of injecties

- Verwachtingen en doelen van de patiënt :

- Inzicht in de diagnose en prognose

- Behandelingsvoorkeuren en gewenste resultaten

Deze klinische correlatie helpt de radioloog bij het interpreteren van de bevindingen van de beeldvorming en het geven van een nauwkeurige diagnose en aanbevelingen voor de behandeling van carpaaltunnelsyndroom.