De term "mongoloïde" werd historisch gebruikt om te verwijzen naar mensen van Oost-Aziatische afkomst. Het werd voor het eerst bedacht door de Duitse anatoom Johann Friedrich Blumenbach aan het einde van de 18e eeuw om mensen te classificeren op basis van fysieke kenmerken zoals gelaatstrekken en huidskleur. De term werd later in de geneeskunde overgenomen om personen met het syndroom van Down te beschrijven.

Het gebruik van de term mongoloïde om mensen met het syndroom van Down te beschrijven was gebaseerd op de overtuiging dat individuen met deze aandoening bepaalde fysieke kenmerken hadden die vergelijkbaar waren met die van Oost-Aziatische mensen, zoals een epicanthische plooi (een huidplooi die de binnenkant bedekt). ooghoek) en een afgeplat gezichtsprofiel. Het gebruik van deze term om mensen met het syndroom van Down te beschrijven was echter problematisch en werd als beledigend beschouwd, omdat het stereotypen in stand hield en het idee bestendigde dat mensen met het syndroom van Down inherent anders waren dan anderen.

De term 'mongoloïde' is sindsdien vervangen door nauwkeurigere en respectvollere termen zoals 'Down-syndroom' of 'individuen met het Down-syndroom'. Deze verandering weerspiegelt het inzicht dat het syndroom van Down een genetische aandoening is die individuen van alle achtergronden treft, en dat het niet gepast is om raciale of etnische labels te gebruiken om mensen met deze aandoening te beschrijven.