Apothekers in de 18e eeuw droegen doorgaans kleding die vergelijkbaar was met die van andere professionele mannen uit die tijd. Dit omvatte meestal een lange jas, een vest, een kniebroek, kousen en schoenen met gespen. De jas was vaak gemaakt van wol of linnen en was meestal zwart of bruin van kleur. Het vest was meestal gemaakt van hetzelfde materiaal als de jas en had vaak een andere kleur. Kniebroeken werden gedragen in plaats van broeken en waren meestal gemaakt van wol of leer. Kousen waren gemaakt van wol of katoen en waren meestal wit of zwart. Schoenen met gespen waren gemaakt van leer en hadden een metalen gesp aan de voorkant.

Apothekers droegen ook vaak een pruik en een hoed. De pruik was meestal gemaakt van mensenhaar en was vaak wit gepoederd. De hoed was meestal een tricornehoed, een hoed met drie naar boven gedraaide hoeken.

Apothekers hadden naast hun kleding vaak ook een aantal spullen bij zich, zoals een vijzel met stamper, een spatel, een pillenroller en een weegschaal. Deze artikelen werden gebruikt voor het bereiden en verstrekken van medicijnen.

Apothekers speelden in de 18e eeuw een belangrijke rol in de gezondheidszorg van mensen. Zij waren verantwoordelijk voor het bereiden en verstrekken van medicijnen en gaven ook advies over gezondheid en voeding. Apothekers waren vaak de enige bron van medische zorg voor mensen op het platteland, en speelden een cruciale rol in de gemeenschap.