1. Verplaatsing: Er wordt gewerkt wanneer een object wordt verplaatst of van de ene positie naar de andere wordt verplaatst. Als een voorwerp niet beweegt, wordt er geen arbeid verricht, zelfs niet als er een kracht op wordt uitgeoefend.
2. Forceren: Er wordt arbeid verricht wanneer er een kracht op een voorwerp wordt uitgeoefend, waardoor het in de richting van de kracht beweegt. Zonder kracht kan er niet gewerkt worden.
3. Beweging: Er wordt alleen arbeid verricht als het punt waarop de kracht wordt uitgeoefend in de richting van de kracht beweegt. Als het voorwerp niet in de richting van de kracht beweegt, wordt er geen arbeid verricht.
4. Meetwerk: De hoeveelheid verrichte arbeid wordt berekend door de grootte van de kracht die op het object wordt uitgeoefend te vermenigvuldigen met de afstand waarover het object in de richting van de kracht wordt verplaatst. De wiskundige formule voor arbeid is:
- $$W =F \maal d \maal cosθ$$
- Waar *W* de verrichte arbeid is, *F* de grootte van de kracht is, *d* de verplaatsing of afgelegde afstand is, en *θ* de hoek is tussen de krachtvector en de verplaatsingsvector.
- Als *θ* 0° is (de kracht en verplaatsing zijn in dezelfde richting), is de verrichte arbeid maximaal. Als *θ* 90° is (de kracht en verplaatsing staan loodrecht), wordt er geen arbeid verricht.
Door rekening te houden met deze factoren kun je bepalen of er in een bepaalde situatie gewerkt wordt.
Gezondheid en ziekte © https://www.gezond.win