De luchtpijp wordt opengehouden door een reeks onvolledige kraakbeenringen in de wand. Deze ringen zijn met elkaar verbonden door elastisch en vezelig weefsel, waardoor de luchtpijp kan buigen en tegelijkertijd structurele ondersteuning biedt.

De onvolledige ringen zorgen ervoor dat de luchtpijp tijdens de ademhaling kan buigen en kunnen veranderingen in de nekpositie opvangen. Bovendien dragen de gladde spiervezels in de tracheale wand bij aan de regulering van de luchtwegen door indien nodig samen te trekken of te ontspannen, waardoor de diameter van de luchtwegen verder wordt beïnvloed. Ten slotte bevochtigen de slijmproducerende klieren in de luchtpijpvoering de lucht die erdoorheen gaat, waardoor de luchtwegen worden beschermd tegen irritatie.